Vers 16-19:
Zes dingen haat de HEER,
zeven dingen zijn hem een gruwel:
ogen die hooghartig kijken en een tong die liegt,
handen die onschuldig bloed vergieten
en een hart dat op het kwade zint,
voeten die zich naar de misdaad reppen
en getuigen die bedriegen, altijd liegen,
en zij die stoken tussen broers.
Elke keer weer, als ik dit hoofdstuk lees, springt dit stukje er tussenuit.
Soms zijn verhalen onduidelijk, wat moet je er soms mee? Wat is de kern? Maar hier is de onduidelijkheid totaal weg. Hier staat in een paar verzen wat God verschrikkelijk vindt.
Het lijkt wel een voorloper op de Bergrede van Jezus, alleen ligt hier de nadruk op de dingen die mensen kunnen doen die God haat. Heel duidelijk is hier waar we ons juist niet mee in moeten laten. En in de Bergrede mogen we troost vinden als deze dingen ons wel treffen, als we er de dupe/slachtoffer van worden. Die woorden van troost wil ik graag meegeven:
‘Gelukkig wie nederig van hart zijn,
want voor hen is het koninkrijk van de hemel.
Gelukkig de treurenden,
want zij zullen getroost worden.
Gelukkig de zachtmoedigen,
want zij zullen het land bezitten.
Gelukkig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid,
want zij zullen verzadigd worden.
Gelukkig de barmhartigen,
want zij zullen barmhartigheid ondervinden.
Gelukkig wie zuiver van hart zijn,
want zij zullen God zien.
Gelukkig de vredestichters,
want zij zullen kinderen van God genoemd worden.
Gelukkig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd worden,
want voor hen is het koninkrijk van de hemel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten