Ooit waren onze voorouders slaven en slavinnen in Egypte. Ze werden bevrijd door Gods machtige hand, verlost uit de hand van de farao. God sloot een verbond met Zijn volk. Slaven houden mocht. Maar, elk zevende jaar moesten die slaven vrijgelaten worden. Ook zij hadden recht op een eigen leven.
Deze opdracht van het verbond komt weer aan de orde in Jeremia 34. God stelt dat de Israëlieten hun slaven vrij moeten laten. In eerste instantie doen ze dat. Maar na een niet al te lange tijd komen ze er op terug en halen ze de slaven terug. Dát betekend de ondergang.
Wat betekend dit nou voor ons? Ik vind het lastig te zeggen. Zelf haal ik eruit dat ik op moet passen op de wereldse dingen. Iets wat in Jeremia steeds terug komt. Wij, in het westen, hebben het zo goed. En ook al is het crisis, ik denk dat we nog steeds het goed hebben.
Dit stukje geeft mij een soort van waarschuwing.Vertrouw niet op die luxe, op dat mensen voor je werken. Dat kunnen we niet altijd behouden en bezitten, het is niet voor eeuwig. We hebben allemaal een eigen leven waar we verantwoordelijk voor zijn. We kunnen niet altijd voor ons laten zorgen. We moeten ook zorgen voor onszelf en anderen. Kijk om je heen, waar kan je een helpende hand bieden? In het hoofdstuk over de liefde, 1 Korinthiërs 13, staat dat de liefde de grootste gave is. Jezus is liefde. Laat Jezus liefde door je leven werken en deel het uit aan anderen.
En pas ook op dat je geen slaaf wordt van je eigen leven, van dingen die moeten. Vraag je af wat echt nodig is en waar je écht iets aan hebt. Het enige wat ik moet en dat is niet iets verplichts maar iets wat ik fijn vind, is het lezen uit de Bijbel en bidden. Zo leer ik meer en meer te vertrouwen op de weg die God met mij gaat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten