In de hoofdstukken worden Israëls vijanden genoemd. Niet omdat ze zo goed, groot en sterk zijn. Nee, God verteld bij monde van zijn profeet het onheil dat die volken zal treffen. Ze zullen verslagen worden door het machtige Babylonië. Babylonië mag dan wel machtig zijn, ook zij zullen verslagen worden door het zwaard van God. Niemand, maar dan ook echt niemand, kan op tegen God.
Moet het volk van Israël dan niet bang worden? Waren zij niet net zo goed een vijand, van God en van zichzelf? Ja, zou mijn menselijke reactie worden. Ja, ook wij zouden bang moeten worden, ook wij zijn vijanden, we doden elkaar, doen elkaar en God enorm veel verdriet aan. Maar, dit zou een reactie zijn van iemand die God niet kent. Gelukkig is er voor ons hoop, jij en ik, wij mogen God leren kennen. En als je God leert kennen, dan leer je ook zijn liefde, trouw en genade kennen.
Ook in dit hoofdstuk is er hoop:
heb geen angst, Israël.
Ik zal je uit dat verre land bevrijden,
uit de ballingschap voer ik je nageslacht naar huis terug.
Het volk van Jakob keert terug en zal in vrede leven,
zonder zorgen, zonder dat het nog wordt opgeschrikt.
Wees niet bang, mijn dienaar Jakob,
ik sta je terzijde – spreekt de HEER.
Ik zal ze vernietigen,
alle volken waarnaar ik je heb verdreven.
En jou zal ik tuchtigen, ik zal je straffen.
Je krijgt de straf die je verdient,
maar vernietigen zal ik je niet.’
God is bij Zijn kinderen. Wij hoeven niet bang te zijn, want Zijn machtige hand zal ons beschermen.
En die laatste verzen, wij leven in de tijd dat Jezus gekomen is om te sterven voor onze zonden. Maar, ook wij kennen tijden van beproevingen, ik zeg niet dat dat straf is, maar God geeft wel Zijn belofte dat je daardoor niet vernietigd zal worden. Lees maar eens 1 Korinthiërs 10:13.